Het ligt dus voor de hand dat ik niet naar de fictie, maar naar de non-fictie duik. Ik wend dus mijn speciale smaak aan, die grondig afwijkt van die van mijn mede-bibliofielen, en koop die boeken die er goed uitzien, dan ben ik reeds voor driekwart overtuigd van het feit dat het een boek is dat niet populair, en dus waarschijnlijk zeer geschikt is voor mij. Dat laatste kwart is dus niet meer dan de bevestiging dat het boek koopwaardig is. Een enkele keer laat ik me door andere redeneringen leiden, zoals bij de aankoop van Essays van Simone de Beauvoir (Oog om Oog). Deze auteur heeft een boel fictie geschreven, maar dan steeds vanuit haar filosofische vertrekpunt. En deze essays zijn bezwaarlijk als fictie te aanzien. De beslissing was zeer vlug genomen, hoewel het boek netjes tussen de fictie verzeild was geraakt. Mijn aanpak ontslaat me dus niet van de verplichting toch even alles te doorzoeken. Ook tussen de fictie steekt werk van interesse.
9. Oog om Oog" van Simone de Beauvoir herinnert mij rechtstreeks aan mijn schooltijd, toen Sartre en de Beauvoir middels het existentionalisme mijn levenspad beroerden. Haar essays laten dan weer rechtstreeks in haar denk- en leefwereld kijken. De inleiding op zich is al de moeite waard, want hierin wordt rechtstreeks een beschouwing gegeven over de levensomstandigheden zoals ze door de overlevende intelligentia opgebouwd én ondergaan werden. De oorlog had geen enkele afbreuk gedaan aan de intellectuele ontwikkelingen. Sommige hebben hun vingers verbrand, andere hebben zich eruit gepraat, nog andere zijn boven alle twijfels verheven. Zo ontwikkelt Simone de Beauvoir in de jaren 1944 - 1955 dan ook haar redeneringen in deze essays, die niet alle meer even leuk zijn om te lezen, maar die toch aantonen hoe zeer de mensen nood hebben aan anderen die in staat zijn al die onuitgesproken gedachten helder te formuleren. Ik heb er alle begrip voor dat dit boekje slechts door een handvol mensen geopend is. Het is geen gemakkelijke literatuur, en het is toch nog steeds de norm om het leven te vatten in een goed verkoopbare, maximaal vijftig tinten bevattende poel van plezier. Soms mag er al eens harder nagedacht worden.
10. Nog zo een moeilijk geval heb ik tussen voor- en achterplat gevonden onder de titel: Dimensie Jozef Eijckmans. Het betreft een zwaar ingebonden bibliotheekversie van een driemaandelijks literair tijdschrift, de vijfde jaargang nummer 1 van oktober 1980. De Nederlandse dichter Jozef Eijckmans begon slchts op zijn vijftigste jaar te dichtenn, en daar hij een muziekkenner was, heeft hij meermaals de muziek voor zijn kar gespannen om poëzie te creëren. De diagonale lektuur van dit boek heeft me vlug tot één besluit gevoerd: hier moet zweet achter gelaten worden om er iets zinnigs over te kunnen zeggen. Ook de critici, die in dit speciale Eijckmansnummer hun visie op een aantal van zijn werken gaven, weten niet altijd wat ze moeten vertellen, en beginnen dan maar zweverige taal te lossen, die af en toe duidelijk laten uitschijnen dat hun woorden een beetje naar de feiten gezet worden. De kritiek op "Achtendertig Componisten, met een nawoord van Maarten 't Hart" door Lucette Oostenbroek lijkt me daar een voorbeeld van. Als Eijckmans een hoogst criptisch gedicht schrijft over Philippe de Vitry, grijpt zij een verwijzing aan naar "het henegouwse huis" om stelling in te nemen. De criticus stelt vooreerst dat niemand alle 38 componisten hoeft te kennen, noch hun werk. Dat zelfs niet kan. En daar ben ik het volkomen mee eens. Dus, vervolgt zij, concentreer ik me maar op de woorden. Daar ben ik het nog steeds volkomen mee eens. Maar dan komt het.
"Het "henegouwse huis" geeft je een aanwijzing voor de middeleeuwen..." Ah. Dat lijkt me een stap die zelfs voor een intellectueel te ver gaat. Je hoort henegouws, en je besluit: middeleeuws? Ja, hoor, want de zin gaat verder: "(...middeleeuwen), en inderdaad, in mijn muziekencyclopedie vond ik hem: Philippe de Vitry, theoreticus/componist uit de 14de eeuw, die een nieuwe vorm van componeren, van muziekschrijven initieerde." Dit gedicht, zo schoot onmiddellijk door mijn gedachten, wekte bij haar geen inwendige klanken op, dus las ze alleen maar de woorden. En ze kende de Vitry niet, maar toch dacht ze spontaan aan middeleeuwen, waarna ze haar encyclopedie raadpleegde om vast te stellen dat hij dus een 14de eeuws musicus was... Zullen we het in een eerlijker volgorde zetten, en zeggen dat ze, na het lezen van zijn naam geen klanken hoorde (tot daar klopt het plaatje), dan de encyclopedie ter hand nam, om daar dan te lezen: 14de eeuw, en alzo te besluiten: middeleeuwen? Ik zou het eerlijker, en dus mooier gevonden hebben dat ze het dan ook zo schreef. Maar kritiek op critici is zowat de gevaarlijkste bezigheid die een eenvoudige blogschrijver kan hanteren. Ik ben echter een stuk eerlijker: ik moet toegeven dat de lectuur van de in dit boek of in dit tijdschrift gepubliceerde gedichten voor mij een ontzettende hoeveelheid vraagtekens boven mijn hoofd doen rijzen. ik begrijp er geen snars van. Het zal nog harde lektuur worden.
11. Na Eijckmans een persoon als Hugues C. Pernath op de ontledingstafel leggen is geen verstandig idee. Het werk betreft hier het Nieuw Vlaams Tijdschrift - Ontwikkeling Antwerpen in samenwerking met Hugues C. Pernath Stichting en Pink Editions & Productions, uitgegeven in 1976 na zijn overlijden in 1975 en opgesteld als een In Memoriam. Na een Ten Geleide van Henri-Floris Jespers (een facebookvriend, gedreven onderzoeker en criticus, zoon van Floris Jespers) volgen enkele onuitgegeven gedichten. Lode Craeybeckx spreekt op het Schoonselhof de grafrede uit, en dan mag Gust Gils enige gedichten aan de overledene wijden. Vervolgens geeft men een aantal kritieken en beschouwingen van diverse auteurs weer, zoals daar zijn: Clara Haesaert, Hedwig Speliers, Patrick Conrad, Freddy de Vree, Fernand Auwera, Henri-Floris Jespers en Frank Albers. Ik moet nog alles lezen. Maar ik twijfel er niet aan of het gaat om belangwekkende literatuur. Alleen al de namen die aan deze uitgave/dit In Memoriam hebben meegewerkt maken van het betreffende tijdschrift een uniek stuk.
12. Het Post-Scriptum Ernest Claes, uitgegeven in eigen beheer door het Ernest Claesgenootschap en Huize Ernest Claes v.z.w. in 1978 kondigt zichzelf aan als aanvullende bio- en bibliographische gegevens over Ernest Claes door Piet Vandevoort, eerste uitgave september 1978. Door mij alleen maar vluchtig bekeken. Maar Ernest Claes is een van die schrijvers die mijn jeugd van een laagje verf voorzien hebben. Lezing volgt.
vervolgt
foto's volgen. © Danny Peeters 21/10/2012 Mag ik vragen het copyright te respecteren?