Aan alle dichters, zo niet van het Vaderland, dan van de Stad, van het Dorp of van de Wereld, bied ik met oprechte spijt mijn diepste, meest welgemeende en met ontstelling vervulde excuses aan. Ik wil biechten, en vergeving vragen.
Aan alle dichters, Urbi et Orbi, ik heb u gisteren vernederd. Ik heb uw werk niet de waarde gegeven die er mag aan toegekend worden.
In welke taal gij ook schrijft, hoe belangrijk of onbelangrijk gij in uw middens ook moogt zijn, één ding hebt gij allen gemeen: de boodschap die gij aan de wereld verkondigt, vindt gij zo belangrijk, dat er papier voor gevonden werd om ze te verspreiden. Sommigen doen dat in eenvoudige, directe en ongekunstelde taal. Zij weten wat ze willen vertellen, verpakken hun koopwaar niet in het fraaiste geschenkpapier, waaraan de roodste linten hun sierlijkste strikken toevoegen, en schrijven niet op piepkleine kaartjes vals-lieve woorden voor de gelegenheid geformuleerd, om de aandacht af te leiden van het korte maar veelgelezen zinnetje: made in China. Zij wikkelen het veel liever in krantenpapier, en zeggen bij het afgeven van hun geschenk dat je moet oppassen, niet om het papier te beschadigen, maar wel om te vermijden het zweet, de tranen en het gebrek aan slaap te ontwaren.
Zweet, tranen en gebrek aan slaap zijn uw deel, dichters Urbi et Orbi. Zweet, tranen en gebrek aan slaap maken ook deel uit van uw werk. De zonde die ik begaan heb, en waarvoor ik hier biecht en vergeving vraag, heeft hiermee rechtstreeks te maken.
Zes dichtbundels zijn gisteren in mijn handen gevallen, waarbij de heren Rudy Witse, Marcel Smets, Roel Richelieu Van Londersele en Toon Tellegen, en Mevrouw Jo Govaerts mij met hun woorden verleid hebben. In een winkel kun je bezwaarlijk elk woord dat vijf dichters in zes bundels neergelegd hebben wikken en wegen. Ik schatte een paar namen in, wist van sommigen wie ik voor had, van anderen kon ik wat raden, terwijl sommigen het met een groot vraagteken moeten stellen. Maar ik werd verleid, zoveel staat vast. Toon Tellegen toonde me zijn "Tijger onder de slakken", evenals "In N. en andere gedichten". Roel Richelieu Van Londersele schonk me "Een nagelaten liefde", Jo Govaerts liet me meegenieten van haar "Apenjaren", Marcel Smets gaf me gedichten mee "Voor de nacht", en Rudy Witse nam me mee naar "Childhood's end". Dat alles behoort tot de geplogenheden van de bibliofiel, dat hij van literatuur houdt, en soms boeken koopt. Ook tot de geplogenheden hoort het koopjes te doen.
Dit is de zonde die ik beging: het koopje was zo voordelig, dat ik deze vijf dichters grondig beledigd heb. Zes dichtbundels zijn van eigenaar gewisseld, en in Die Blumengarten Bibliothek terecht gekomen, tegen een belachelijk lage prijs. Zweet, tranen en slapeloosheid zijn hier niet vergoed. Een druppel zweet van één van deze dichters is meer waard dan hetgeen ik gemiddeld voor een bundel betaald heb.
Vraag me niet hoeveel het was. Het was schandalig, nog minder betalen bestaat niet: dan is het gratis, en dat was mooier geweest, minder beledigend. Zes dichtbundels voor achtentwintig cent ...
Vergeef me dus, Mevrouw, en Heren dichters, uw werk zo laag te hebben gewaardeerd. Ik zal Jo Govaerts even aan het woord laten, dat brengt tenminste een beetje troost, want niet alleen is uw werk financieel ondergewaardeerd, maar een grimmige lach, diep verscholen onder mijn kraag toen ik betaalde, kon ik toch niet onderdrukken. De bibliofiel betaalt de ene keer veel voor een enkel boek, en haast niets voor een stapel andere. Zweten en laten zweten. Huilen en laten huilen. Niemand hoeft er van wakker te liggen.
We waren zestien jaar en spelden traag Aeneas' avonturen
Jo Govaerts
We waren zestien jaar en spelden traag Aeneas' avonturen.
Over hoe winden plots opstaken,
en schepen uit hun koers raakten,
over velden aan de overkant van een rivier
waar men een levend mens maar zelden toelaat,
over verlaten vrouwen, oorlogen en tweegevechten.
We waren zestien jaar en door de vensters
van het hoge klaslokaal scheen de zon.
En om vier uur stond aan de schoolpoort
de jongen die het gedurfd had je te kussen.
En alles over winden die plots opstaken,
schepen die uit hun koers raakten
werd in een boekentas gestoken weggeschoven
om de armen vrij te hebben
en lichthartig om hem heen te slaan.
We zouden elkaar nooit verlaten,
we hadden geen oorlog om naar toe te gaan.
Apenjaren, Uitg Van Halewyck, 1998
© Danny Peeters, Oudenaarde 27 februari 2014.
Mag ik vragen het copyright te respecteren?
Aan alle dichters, Urbi et Orbi, ik heb u gisteren vernederd. Ik heb uw werk niet de waarde gegeven die er mag aan toegekend worden.
In welke taal gij ook schrijft, hoe belangrijk of onbelangrijk gij in uw middens ook moogt zijn, één ding hebt gij allen gemeen: de boodschap die gij aan de wereld verkondigt, vindt gij zo belangrijk, dat er papier voor gevonden werd om ze te verspreiden. Sommigen doen dat in eenvoudige, directe en ongekunstelde taal. Zij weten wat ze willen vertellen, verpakken hun koopwaar niet in het fraaiste geschenkpapier, waaraan de roodste linten hun sierlijkste strikken toevoegen, en schrijven niet op piepkleine kaartjes vals-lieve woorden voor de gelegenheid geformuleerd, om de aandacht af te leiden van het korte maar veelgelezen zinnetje: made in China. Zij wikkelen het veel liever in krantenpapier, en zeggen bij het afgeven van hun geschenk dat je moet oppassen, niet om het papier te beschadigen, maar wel om te vermijden het zweet, de tranen en het gebrek aan slaap te ontwaren.
Zweet, tranen en gebrek aan slaap zijn uw deel, dichters Urbi et Orbi. Zweet, tranen en gebrek aan slaap maken ook deel uit van uw werk. De zonde die ik begaan heb, en waarvoor ik hier biecht en vergeving vraag, heeft hiermee rechtstreeks te maken.
Zes dichtbundels zijn gisteren in mijn handen gevallen, waarbij de heren Rudy Witse, Marcel Smets, Roel Richelieu Van Londersele en Toon Tellegen, en Mevrouw Jo Govaerts mij met hun woorden verleid hebben. In een winkel kun je bezwaarlijk elk woord dat vijf dichters in zes bundels neergelegd hebben wikken en wegen. Ik schatte een paar namen in, wist van sommigen wie ik voor had, van anderen kon ik wat raden, terwijl sommigen het met een groot vraagteken moeten stellen. Maar ik werd verleid, zoveel staat vast. Toon Tellegen toonde me zijn "Tijger onder de slakken", evenals "In N. en andere gedichten". Roel Richelieu Van Londersele schonk me "Een nagelaten liefde", Jo Govaerts liet me meegenieten van haar "Apenjaren", Marcel Smets gaf me gedichten mee "Voor de nacht", en Rudy Witse nam me mee naar "Childhood's end". Dat alles behoort tot de geplogenheden van de bibliofiel, dat hij van literatuur houdt, en soms boeken koopt. Ook tot de geplogenheden hoort het koopjes te doen.
Dit is de zonde die ik beging: het koopje was zo voordelig, dat ik deze vijf dichters grondig beledigd heb. Zes dichtbundels zijn van eigenaar gewisseld, en in Die Blumengarten Bibliothek terecht gekomen, tegen een belachelijk lage prijs. Zweet, tranen en slapeloosheid zijn hier niet vergoed. Een druppel zweet van één van deze dichters is meer waard dan hetgeen ik gemiddeld voor een bundel betaald heb.
Vraag me niet hoeveel het was. Het was schandalig, nog minder betalen bestaat niet: dan is het gratis, en dat was mooier geweest, minder beledigend. Zes dichtbundels voor achtentwintig cent ...
Vergeef me dus, Mevrouw, en Heren dichters, uw werk zo laag te hebben gewaardeerd. Ik zal Jo Govaerts even aan het woord laten, dat brengt tenminste een beetje troost, want niet alleen is uw werk financieel ondergewaardeerd, maar een grimmige lach, diep verscholen onder mijn kraag toen ik betaalde, kon ik toch niet onderdrukken. De bibliofiel betaalt de ene keer veel voor een enkel boek, en haast niets voor een stapel andere. Zweten en laten zweten. Huilen en laten huilen. Niemand hoeft er van wakker te liggen.
We waren zestien jaar en spelden traag Aeneas' avonturen
Jo Govaerts
We waren zestien jaar en spelden traag Aeneas' avonturen.
Over hoe winden plots opstaken,
en schepen uit hun koers raakten,
over velden aan de overkant van een rivier
waar men een levend mens maar zelden toelaat,
over verlaten vrouwen, oorlogen en tweegevechten.
We waren zestien jaar en door de vensters
van het hoge klaslokaal scheen de zon.
En om vier uur stond aan de schoolpoort
de jongen die het gedurfd had je te kussen.
En alles over winden die plots opstaken,
schepen die uit hun koers raakten
werd in een boekentas gestoken weggeschoven
om de armen vrij te hebben
en lichthartig om hem heen te slaan.
We zouden elkaar nooit verlaten,
we hadden geen oorlog om naar toe te gaan.
Apenjaren, Uitg Van Halewyck, 1998
© Danny Peeters, Oudenaarde 27 februari 2014.
Mag ik vragen het copyright te respecteren?